Door: Max Meijer, TiMe Amsterdam (adviseurs voor de cultuur- en erfgoedsector) – www.timeamsterdam.com
Binnen de museumwereld nemen oorlogs- en verzetsmusea en herinneringscentra een bijzondere plaats in. Het is een vitale sector die volop in beweging is. Zowel in Nederland als in de ons omringende landen. In Nederland alleen al zijn er ca. 80 musea die zich richten op het erfgoed van de oorlog. Daaronder bekende instellingen als het Anne Frank Huis, het Nationaal Oorlogs- en Verzetsmuseum in Overloon, het Airborne Museum ‘Hartenstein’ in Oosterbeek en Nationaal Monument Kamp Westerbork.
De sector wordt echter gedomineerd door veel kleine instellingen die vaak specifiek aandacht besteden aan de lokale of regionale oorlogsgeschiedenis. Deze musea doen het in publiek opzicht goed. Een steekproef, eind 2013 gehouden onder leden van de brancheorganisatie Stichting Musea en Herinneringscentra 40-45 gaf aan dat het bezoek onder de grootste oorlogsmusea in ons land dat jaar met 7% toenam. Geschat wordt dat de gehele sector dat jaar ca. 2.5 miljoen bezoekers trok. Dat is overigens inclusief het Anne Frank Huis dat alleen al meer dan 1 miljoen bezoeken registreerde. Maar het blijft veelzeggend dat deze sector al met al ca. 10 % van het totale bezoek aan Nederlandse Musea genereerde.
Het is de verwachting dat de belangstelling voor de oorlogsmusea de komende jaren groot blijft. In het buitenland komt dat mede door de herdenkingen van de Eerste Wereldoorlog die in de periode 2014-2018 plaatsvinden. In Engeland, Vlaanderen en Frankrijk wordt in die periode het feit herdacht dat de Grote Oorlog 100 jaar geleden plaatsvond. Het leidde tot tal van nieuwe en hernieuwde musea. Onder andere in het Vlaamse Ieper waar Museum In Flanders Fields geheel heringericht werd heropend, en de opening eind 2012 van het nieuwe Musée de la Grande Guerre du Pays de Meaux, nabij Parijs. In eigen land maken musea zich op voor de herdenking van de zeventigste verjaardag van de bevrijding in 2015.
Op zich is het opvallend, dat waar menigeen verwacht dat met het verstrijken van de tijd de belangstelling voor de beide oorlogen zou afvlakken, dat toch niet het geval blijkt te zijn. Terwijl de generatie die de Tweede Wereldoorlog bewust heeft meegemaakt de komende decennia verder uitdunt, blijkt dat oorlogsgeschiedenis ook tweede en derde generaties, dus de nazaten van de eerstelijnsgetuigen, sterk blijft aanspreken. Oorlogsmusea en het zogenaamde ‘Slagveldtoerisme’ blijven populaire bestemmingen binnen het brede cultuur toeristische aanbod.
Dat betekent overigens niet dat deze musea zich een afwachtende houding kunnen permitteren. Recent onderzoek, o.a. uitgevoerd door het Nationaal Comité 4 en 5 mei, geeft aan dat bij de latere generaties de interesse in de Tweede Wereldoorlog weliswaar groot is en blijft, maar dat de feitenkennis sterk afneemt. De context van het conflict, de aanleiding en het verloop ervan behoeven steeds meer toelichting. Hoe die museaal vorm te geven is de grote uitdaging.
Een deel van de musea is gevestigd op waardevolle herinneringsplekken zoals de herinneringscentra op de voormalige kampterreinen in Vught, Amersfoort of Westerbork. Andere liggen op historische locaties: op voormalige slagvelden, zoals in Oosterbeek, Overloon of Rotterdam. Die plaatsgebonden authentieke belevingswaarde van deze locaties is een van de belangrijkste kenmerken van deze instellingen, zij het dat die door de huidige bezoeker niet altijd meer even krachtig ervaren wordt.
Om hun relevantie voor grote publiekgroepen te behouden zoeken musea en herinneringscentra naar nieuwe (aanvullende) presentatiemethoden, gericht op het involveren en informeren van bezoekers. Deels wordt daarbij steeds meer gebruik gemaakt van methoden die in de ‘leisure-industry’ gemeengoed zijn: reconstructies en op beleving gerichte presentaties die wel aangeduid worden als ‘staged history’.
Het blijft daarbij zoeken naar een fragiel evenwicht: tussen het aanspreken van een breed publiek enerzijds en anderzijds het recht doen aan de behoefte aan reflectie, het herdenken en herinneren door nabestaanden en nazaten van hen die het in de jaren 40-45 meemaakten. Dat het kan tonen recente herinrichtingen aan: het Airborne Museum in Oosterbeek laat bezoekers de Slag om Arnhem beleven in de Airborne Experience, het museum in Overloon laat bezoekers via zijn Blockbuster een bombardement ervaren en in het voormalig Kamp Vught werd de laatste authentieke barak heringericht met een aansprekende presentatie over het gebruik tijdens en na de oorlog.
Het Verzetsmuseum in Amsterdam probeert sinds kort via een intelligente mix van beleving en informatie kinderen optimaal te bereiken in het recent geopende Verzetsmuseum Junior. Tenslotte bestaan er vergevorderde plannen voor een nieuw Vrijheidsmuseum WO2 in Nijmegen, mede op initiatief van het Nationaal Bevrijdingsmuseum 1944-1945. Hier moet een de sterk op beleving gerichte ‘Boulevard van de Vrijheid’ de grote trekker worden.
Het zijn allemaal aansprekende voorbeelden van een museale sector die zichzelf vernieuwd teneinde het waardevolle erfgoed van de oorlog op een duurzame en actuele wijze voor een breed publiek toegankelijk te houden. Niet zozeer tot vermaak, maar ter lering van het feit dat leven en vrijheid niet altijd en voor iedereen vanzelfsprekendheid was en is.
Door: Max Meijer, TiMe Amsterdam (adviseurs voor de cultuur- en erfgoedsector) – www.timeamsterdam.com